Download Free PDF- Traveldictionaries

- usable on android, iphone, smartphone, pc, apple, linux, tablet, usb ...

DUITS
transitief [v]
- wehtun°
ENGELS
transitief [v]
- hurt
FRANS
transitief [v]
- faire mal à
- faire du mal à
ITALIAANS
transitief [v]
- fare male a
SPAANS
transitief [v]
- hacer daño
- lastimar
ZWEEDS
transitief [v]
- skada
- göra illa
PORTUGEES
transitief [v]
- machucar
THESAURUS
WERKWOORD
Tegenwoordig en verleden deelwoord
- blesserend
- geblesseerd
Presens
- blesseer
- blesseert
- blesseert
- blesseren
- blesseren
- blesseren
Imperfect
- blesseerde
- blesseerde
- blesseerde
- blesseerden
- blesseerden
- blesseerden
Toekomende tijd I
- zal blesseren
- zult blesseren
- zal blesseren
- zullen blesseren
- zullen blesseren
- zullen blesseren
Conditionalis I
- zou blesseren
- zou blesseren
- zou blesseren
- zouden blesseren
- zouden blesseren
- zouden blesseren
Perfectum
- heb geblesseerd
- hebt geblesseerd
- heeft geblesseerd
- hebben geblesseerd
- hebben geblesseerd
- hebben geblesseerd
Voltooid verleden tijd
- had geblesseerd
- had geblesseerd
- had geblesseerd
- hadden geblesseerd
- hadden geblesseerd
- hadden geblesseerd
Toekomende tijd II
- zal geblesseerd hebben
- zult geblesseerd hebben
- zal geblesseerd hebben
- zullen geblesseerd hebben
- zullen geblesseerd hebben
- zullen geblesseerd hebben
Conditionalis II
- zou hebben geblesseerd
- zou hebben geblesseerd
- zou hebben geblesseerd
- zouden hebben geblesseerd
- zouden hebben geblesseerd
- zouden hebben geblesseerd
Imperatief
- -
- blesseer
- -
- -
- blesseert
- -
Impressum          Home           Multilingual Databases             PDF-Dictionaries