binnenkomen [v]
- eintreten
- eintreten in
- hineingehen
- gehen in
- einlaufen
- eingehen

binnenkomen [v]
- come in
- enter
- go into

binnenkomen [v]
- entrer
- entrer dans

binnenkomen [v]
- entrare
- venir dentro

binnenkomen [v]
- entrar
- pasar adentro

binnenkomen [v]
- inträda
- komma in
- gå in

binnenkomen [v]
- entrar
- ingressar
- ir para dentro

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- binnengaand
- binnengegaan
Presens
- ga binnen
- gaat binnen
- gaat binnen
- gaan binnen
- gaan binnen
- gaan binnen
Imperfect
- ging binnen
- ging binnen
- ging binnen
- gingen binnen
- gingen binnen
- gingen binnen
Toekomende tijd I
- zal binnengaan
- zult binnengaan
- zal binnengaan
- zullen binnengaan
- zullen binnengaan
- zullen binnengaan
Conditionalis I
- zou binnengaan
- zou binnengaan
- zou binnengaan
- zouden binnengaan
- zouden binnengaan
- zouden binnengaan
Perfectum
- ben binnengegaan
- bent binnengegaan
- is binnengegaan
- zijn binnengegaan
- zijn binnengegaan
- zijn binnengegaan
Voltooid verleden tijd
- was binnengegaan
- was binnengegaan
- was binnengegaan
- waren binnengegaan
- waren binnengegaan
- waren binnengegaan
Toekomende tijd II
- zal binnengegaan zijn
- zult binnengegaan zijn
- zal binnengegaan zijn
- zullen binnengegaan zijn
- zullen binnengegaan zijn
- zullen binnengegaan zijn
Conditionalis II
- zou zijn binnengegaan
- zou zijn binnengegaan
- zou zijn binnengegaan
- zouden zijn binnengegaan
- zouden zijn binnengegaan
- zouden zijn binnengegaan
Imperatief
- -
- ga binnen
- -
- -
- gaat binnen
- -