Tegenwoordig en verleden deelwoord - billend - gebild Presens - bil - bilt - bilt - billen - billen - billen Imperfect - bilde - bilde - bilde - bilden - bilden - bilden Toekomende tijd I - zal billen - zult billen - zal billen - zullen billen - zullen billen - zullen billen Conditionalis I - zou billen - zou billen - zou billen - zouden billen - zouden billen - zouden billen Perfectum - heb gebild - hebt gebild - heeft gebild - hebben gebild - hebben gebild - hebben gebild Voltooid verleden tijd - had gebild - had gebild - had gebild - hadden gebild - hadden gebild - hadden gebild Toekomende tijd II - zal gebild hebben - zult gebild hebben - zal gebild hebben - zullen gebild hebben - zullen gebild hebben - zullen gebild hebben Conditionalis II - zou hebben gebild - zou hebben gebild - zou hebben gebild - zouden hebben gebild - zouden hebben gebild - zouden hebben gebild Imperatief - - - bil - - - - - bilt - -