algemeen [v]
- beschmutzen
vuil [v]
- besudeln
- beschmutzen
- beschmieren
vies maken [v]
- besudeln
- beschmutzen

algemeen [v]
- make dirty
vuil [v]
- soil [formal]
- besmear
vies maken [v]
- muck up
- muck
- dirty

algemeen [v]
- souiller
vuil [v]
- salir
- tacher
- maculer [formal]
- souiller
- barbouiller
vies maken [v]
- salir
- souiller

algemeen [v]
- sporcare
- insudiciare
vuil [v]
- sporcare
- imbrattare
- insudiciare
- impiastrare
- impiastricciare
vies maken [v]
- sporcare
- imbrattare
- insudiciare

algemeen [v]
- ensuciar
vuil [v]
- manchar
- ensuciar
- embadurnar
- untar
vies maken [v]
- ensuciar
- manchar

algemeen [v]
- smutsa ned
vuil [v]
- besudla
- nedsmutsa
- smeta ner
- smörja ner
vies maken [v]
- lorta ner
- grisa ner

algemeen [v]
- sujar
- emporcalhar
vuil [v]
- sujar
- manchar
- enodar
- borrar
- lambuzar
- besuntar
vies maken [v]
- sujar
- emporcalhar

beduimelen [v]
- bekladden
- bemorsen
- besmeuren
- bevlekken
- bezoedelen

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- bevuilend
- bevuild
Presens
- bevuil
- bevuilt
- bevuilt
- bevuilen
- bevuilen
- bevuilen
Imperfect
- bevuilde
- bevuilde
- bevuilde
- bevuilden
- bevuilden
- bevuilden
Toekomende tijd I
- zal bevuilen
- zult bevuilen
- zal bevuilen
- zullen bevuilen
- zullen bevuilen
- zullen bevuilen
Conditionalis I
- zou bevuilen
- zou bevuilen
- zou bevuilen
- zouden bevuilen
- zouden bevuilen
- zouden bevuilen
Perfectum
- heb bevuild
- hebt bevuild
- heeft bevuild
- hebben bevuild
- hebben bevuild
- hebben bevuild
Voltooid verleden tijd
- had bevuild
- had bevuild
- had bevuild
- hadden bevuild
- hadden bevuild
- hadden bevuild
Toekomende tijd II
- zal bevuild hebben
- zult bevuild hebben
- zal bevuild hebben
- zullen bevuild hebben
- zullen bevuild hebben
- zullen bevuild hebben
Conditionalis II
- zou hebben bevuild
- zou hebben bevuild
- zou hebben bevuild
- zouden hebben bevuild
- zouden hebben bevuild
- zouden hebben bevuild
Imperatief
- -
- bevuil
- -
- -
- bevuilt
- -