bedoeling [v]
- bestimmen
- vorsehen

bedoeling [v]
- intend
- mean
- ticket

bedoeling [v]
- destiner
- étiqueter

bedoeling [v]
- destinare

bedoeling [v]
- destinar
- etiquetar

bedoeling [v]
- avse
- ämna

bedoeling [v]
- destinar
- reservar

aanwijzen [v]
- bedoelen
- voorbeschikken
- voorbestemmen

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- bestemmend
- bestemd
Presens
- bestem
- bestemt
- bestemt
- bestemmen
- bestemmen
- bestemmen
Imperfect
- bestemde
- bestemde
- bestemde
- bestemden
- bestemden
- bestemden
Toekomende tijd I
- zal bestemmen
- zult bestemmen
- zal bestemmen
- zullen bestemmen
- zullen bestemmen
- zullen bestemmen
Conditionalis I
- zou bestemmen
- zou bestemmen
- zou bestemmen
- zouden bestemmen
- zouden bestemmen
- zouden bestemmen
Perfectum
- heb bestemd
- hebt bestemd
- heeft bestemd
- hebben bestemd
- hebben bestemd
- hebben bestemd
Voltooid verleden tijd
- had bestemd
- had bestemd
- had bestemd
- hadden bestemd
- hadden bestemd
- hadden bestemd
Toekomende tijd II
- zal bestemd hebben
- zult bestemd hebben
- zal bestemd hebben
- zullen bestemd hebben
- zullen bestemd hebben
- zullen bestemd hebben
Conditionalis II
- zou hebben bestemd
- zou hebben bestemd
- zou hebben bestemd
- zouden hebben bestemd
- zouden hebben bestemd
- zouden hebben bestemd
Imperatief
- -
- bestem
- -
- -
- bestemt
- -