brief [v]
- zustellen
koopwaar [v]
- liefern
handel [v]
- bestellen

brief [v]
- deliver
koopwaar [v]
- deliver
handel [v]
- order

brief [v]
- distribuer
- livrer
koopwaar [v]
- livrer
handel [v]
- commander

brief [v]
- consegnare
koopwaar [v]
- effettuare consegne a domicilio
handel [v]
- ordinare

brief [v]
- repartir
- entregar
koopwaar [v]
- entregar
handel [v]
- pedir
- encargar

brief [v]
- dela ut
- bära ut
koopwaar [v]
- leverera
handel [v]
- beställa

brief [v]
- entregar
koopwaar [v]
- entregar
handel [v]
- encomendar

afleveren [v]
- bezorgen
- langsbrengen
bespreken [v]
- reserveren

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- bestellend
- besteld
Presens
- bestel
- bestelt
- bestelt
- bestellen
- bestellen
- bestellen
Imperfect
- bestelde
- bestelde
- bestelde
- bestelden
- bestelden
- bestelden
Toekomende tijd I
- zal bestellen
- zult bestellen
- zal bestellen
- zullen bestellen
- zullen bestellen
- zullen bestellen
Conditionalis I
- zou bestellen
- zou bestellen
- zou bestellen
- zouden bestellen
- zouden bestellen
- zouden bestellen
Perfectum
- heb besteld
- hebt besteld
- heeft besteld
- hebben besteld
- hebben besteld
- hebben besteld
Voltooid verleden tijd
- had besteld
- had besteld
- had besteld
- hadden besteld
- hadden besteld
- hadden besteld
Toekomende tijd II
- zal besteld hebben
- zult besteld hebben
- zal besteld hebben
- zullen besteld hebben
- zullen besteld hebben
- zullen besteld hebben
Conditionalis II
- zou hebben besteld
- zou hebben besteld
- zou hebben besteld
- zouden hebben besteld
- zouden hebben besteld
- zouden hebben besteld
Imperatief
- -
- bestel
- -
- -
- bestelt
- -