schade berokkenen [v]
- beschädigen
- schaden
- schädigen

schade berokkenen [v]
- damage
- harm

schade berokkenen [v]
- endommager
- nuire à
- faire tort à

schade berokkenen [v]
- danneggiare
- nuocere
- recare danno a

schade berokkenen [v]
- dañar
- perjudicar

schade berokkenen [v]
- skada
- tillfoga skada

schade berokkenen [v]
- causar danos a
- estragar

aantasten [v]
- aanvreten
- bederven
- ondermijnen
forceren [v]
schenden [v]
- aantasten
- toetakelen
- vernielen

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- beschadigend
- beschadigd
Presens
- beschadig
- beschadigt
- beschadigt
- beschadigen
- beschadigen
- beschadigen
Imperfect
- beschadigde
- beschadigde
- beschadigde
- beschadigden
- beschadigden
- beschadigden
Toekomende tijd I
- zal beschadigen
- zult beschadigen
- zal beschadigen
- zullen beschadigen
- zullen beschadigen
- zullen beschadigen
Conditionalis I
- zou beschadigen
- zou beschadigen
- zou beschadigen
- zouden beschadigen
- zouden beschadigen
- zouden beschadigen
Perfectum
- heb beschadigd
- hebt beschadigd
- heeft beschadigd
- hebben beschadigd
- hebben beschadigd
- hebben beschadigd
Voltooid verleden tijd
- had beschadigd
- had beschadigd
- had beschadigd
- hadden beschadigd
- hadden beschadigd
- hadden beschadigd
Toekomende tijd II
- zal beschadigd hebben
- zult beschadigd hebben
- zal beschadigd hebben
- zullen beschadigd hebben
- zullen beschadigd hebben
- zullen beschadigd hebben
Conditionalis II
- zou hebben beschadigd
- zou hebben beschadigd
- zou hebben beschadigd
- zouden hebben beschadigd
- zouden hebben beschadigd
- zouden hebben beschadigd
Imperatief
- -
- beschadig
- -
- -
- beschadigt
- -