Tegenwoordig en verleden deelwoord - bergend - geborgen Presens - berg - bergt - bergt - bergen - bergen - bergen Imperfect - borg - borg - borg - borgen - borgen - borgen Toekomende tijd I - zal bergen - zult bergen - zal bergen - zullen bergen - zullen bergen - zullen bergen Conditionalis I - zou bergen - zou bergen - zou bergen - zouden bergen - zouden bergen - zouden bergen Perfectum - heb geborgen - hebt geborgen - heeft geborgen - hebben geborgen - hebben geborgen - hebben geborgen Voltooid verleden tijd - had geborgen - had geborgen - had geborgen - hadden geborgen - hadden geborgen - hadden geborgen Toekomende tijd II - zal geborgen hebben - zult geborgen hebben - zal geborgen hebben - zullen geborgen hebben - zullen geborgen hebben - zullen geborgen hebben Conditionalis II - zou hebben geborgen - zou hebben geborgen - zou hebben geborgen - zouden hebben geborgen - zouden hebben geborgen - zouden hebben geborgen Imperatief - - - berg - - - - - bergt - -