rechten [v]
- verhandeln

rechten [v]
- judge
- try

rechten [v]
- juger

rechten [v]
- giudicare
- processare

rechten [v]
- juzgar

rechten [v]
- bedöma
- döma

rechten [v]
- julgar

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- berechtend
- berecht
Presens
- berecht
- berecht
- berecht
- berechten
- berechten
- berechten
Imperfect
- berechtte
- berechtte
- berechtte
- berechtten
- berechtten
- berechtten
Toekomende tijd I
- zal berechten
- zult berechten
- zal berechten
- zullen berechten
- zullen berechten
- zullen berechten
Conditionalis I
- zou berechten
- zou berechten
- zou berechten
- zouden berechten
- zouden berechten
- zouden berechten
Perfectum
- heb berecht
- hebt berecht
- heeft berecht
- hebben berecht
- hebben berecht
- hebben berecht
Voltooid verleden tijd
- had berecht
- had berecht
- had berecht
- hadden berecht
- hadden berecht
- hadden berecht
Toekomende tijd II
- zal berecht hebben
- zult berecht hebben
- zal berecht hebben
- zullen berecht hebben
- zullen berecht hebben
- zullen berecht hebben
Conditionalis II
- zou hebben berecht
- zou hebben berecht
- zou hebben berecht
- zouden hebben berecht
- zouden hebben berecht
- zouden hebben berecht
Imperatief
- -
- berecht
- -
- -
- berecht
- -