oppervlakte [v]
- abschmirgeln

oppervlakte [v]
- sand down

oppervlakte [v]
- poncer
- sabler

oppervlakte [v]
- levigare
- scartavetrare
- lisciare

oppervlakte [v]
- lijar

oppervlakte [v]
- slipa av

oppervlakte [v]
- lixar

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- afschurend
- afgeschuurd
Presens
- schuur af
- schuurt af
- schuurt af
- schuren af
- schuren af
- schuren af
Imperfect
- schuurde af
- schuurde af
- schuurde af
- schuurden af
- schuurden af
- schuurden af
Toekomende tijd I
- zal afschuren
- zult afschuren
- zal afschuren
- zullen afschuren
- zullen afschuren
- zullen afschuren
Conditionalis I
- zou afschuren
- zou afschuren
- zou afschuren
- zouden afschuren
- zouden afschuren
- zouden afschuren
Perfectum
- heb afgeschuurd
- hebt afgeschuurd
- heeft afgeschuurd
- hebben afgeschuurd
- hebben afgeschuurd
- hebben afgeschuurd
Voltooid verleden tijd
- had afgeschuurd
- had afgeschuurd
- had afgeschuurd
- hadden afgeschuurd
- hadden afgeschuurd
- hadden afgeschuurd
Toekomende tijd II
- zal afgeschuurd hebben
- zult afgeschuurd hebben
- zal afgeschuurd hebben
- zullen afgeschuurd hebben
- zullen afgeschuurd hebben
- zullen afgeschuurd hebben
Conditionalis II
- zou hebben afgeschuurd
- zou hebben afgeschuurd
- zou hebben afgeschuurd
- zouden hebben afgeschuurd
- zouden hebben afgeschuurd
- zouden hebben afgeschuurd
Imperatief
- -
- schuur af
- -
- -
- schuurt af
- -