schuim [v]
- abschöpfen
melk [v]
- abschäumen

schuim [v]
- skim
melk [v]
- skim off

schuim [v]
- écumer
melk [v]
- écrémer

schuim [v]
- schiumare
melk [v]
- schiumare

schuim [v]
- espumar
melk [v]
- desnatar

schuim [v]
- avskumma
melk [v]
- skumma av

schuim [v]
- escumar
melk [v]
- desnatar

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- afschuimend
- afgeschuimd
Presens
- schuim af
- schuimt af
- schuimt af
- schuimen af
- schuimen af
- schuimen af
Imperfect
- schuimde af
- schuimde af
- schuimde af
- schuimden af
- schuimden af
- schuimden af
Toekomende tijd I
- zal afschuimen
- zult afschuimen
- zal afschuimen
- zullen afschuimen
- zullen afschuimen
- zullen afschuimen
Conditionalis I
- zou afschuimen
- zou afschuimen
- zou afschuimen
- zouden afschuimen
- zouden afschuimen
- zouden afschuimen
Perfectum
- heb afgeschuimd
- hebt afgeschuimd
- heeft afgeschuimd
- hebben afgeschuimd
- hebben afgeschuimd
- hebben afgeschuimd
Voltooid verleden tijd
- had afgeschuimd
- had afgeschuimd
- had afgeschuimd
- hadden afgeschuimd
- hadden afgeschuimd
- hadden afgeschuimd
Toekomende tijd II
- zal afgeschuimd hebben
- zult afgeschuimd hebben
- zal afgeschuimd hebben
- zullen afgeschuimd hebben
- zullen afgeschuimd hebben
- zullen afgeschuimd hebben
Conditionalis II
- zou hebben afgeschuimd
- zou hebben afgeschuimd
- zou hebben afgeschuimd
- zouden hebben afgeschuimd
- zouden hebben afgeschuimd
- zouden hebben afgeschuimd
Imperatief
- -
- schuim af
- -
- -
- schuimt af
- -