culinair [v]
- abschuppen

culinair [v]
- scale

culinair [v]
- écailler

culinair [v]
- squamare

culinair [v]
- escamar

culinair [v]
- fjälla

culinair [v]
- escamar

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- afschubbend
- afgeschubd
Presens
- schub af
- schubt af
- schubt af
- schubben af
- schubben af
- schubben af
Imperfect
- schubde af
- schubde af
- schubde af
- schubden af
- schubden af
- schubden af
Toekomende tijd I
- zal afschubben
- zult afschubben
- zal afschubben
- zullen afschubben
- zullen afschubben
- zullen afschubben
Conditionalis I
- zou afschubben
- zou afschubben
- zou afschubben
- zouden afschubben
- zouden afschubben
- zouden afschubben
Perfectum
- heb afgeschubd
- hebt afgeschubd
- heeft afgeschubd
- hebben afgeschubd
- hebben afgeschubd
- hebben afgeschubd
Voltooid verleden tijd
- had afgeschubd
- had afgeschubd
- had afgeschubd
- hadden afgeschubd
- hadden afgeschubd
- hadden afgeschubd
Toekomende tijd II
- zal afgeschubd hebben
- zult afgeschubd hebben
- zal afgeschubd hebben
- zullen afgeschubd hebben
- zullen afgeschubd hebben
- zullen afgeschubd hebben
Conditionalis II
- zou hebben afgeschubd
- zou hebben afgeschubd
- zou hebben afgeschubd
- zouden hebben afgeschubd
- zouden hebben afgeschubd
- zouden hebben afgeschubd
Imperatief
- -
- schub af
- -
- -
- schubt af
- -