Tegenwoordig en verleden deelwoord - aansterkend - aangesterkt Presens - sterk aan - sterkt aan - sterkt aan - sterken aan - sterken aan - sterken aan Imperfect - sterkte aan - sterkte aan - sterkte aan - sterkten aan - sterkten aan - sterkten aan Toekomende tijd I - zal aansterken - zult aansterken - zal aansterken - zullen aansterken - zullen aansterken - zullen aansterken Conditionalis I - zou aansterken - zou aansterken - zou aansterken - zouden aansterken - zouden aansterken - zouden aansterken Perfectum - ben aangesterkt - bent aangesterkt - is aangesterkt - zijn aangesterkt - zijn aangesterkt - zijn aangesterkt Voltooid verleden tijd - was aangesterkt - was aangesterkt - was aangesterkt - waren aangesterkt - waren aangesterkt - waren aangesterkt Toekomende tijd II - zal aangesterkt zijn - zult aangesterkt zijn - zal aangesterkt zijn - zullen aangesterkt zijn - zullen aangesterkt zijn - zullen aangesterkt zijn Conditionalis II - zou zijn aangesterkt - zou zijn aangesterkt - zou zijn aangesterkt - zouden zijn aangesterkt - zouden zijn aangesterkt - zouden zijn aangesterkt Imperatief - - - sterk aan - - - - - sterkt aan - -