Tegenwoordig en verleden deelwoord - aanradend - aangeraden Presens - raad aan - raadt aan - raadt aan - raden aan - raden aan - raden aan Imperfect - ried aan - ried aan - ried aan - rieden aan - rieden aan - rieden aan Toekomende tijd I - zal aanraden - zult aanraden - zal aanraden - zullen aanraden - zullen aanraden - zullen aanraden Conditionalis I - zou aanraden - zou aanraden - zou aanraden - zouden aanraden - zouden aanraden - zouden aanraden Perfectum - heb aangeraden - hebt aangeraden - heeft aangeraden - hebben aangeraden - hebben aangeraden - hebben aangeraden Voltooid verleden tijd - had aangeraden - had aangeraden - had aangeraden - hadden aangeraden - hadden aangeraden - hadden aangeraden Toekomende tijd II - zal aangeraden hebben - zult aangeraden hebben - zal aangeraden hebben - zullen aangeraden hebben - zullen aangeraden hebben - zullen aangeraden hebben Conditionalis II - zou hebben aangeraden - zou hebben aangeraden - zou hebben aangeraden - zouden hebben aangeraden - zouden hebben aangeraden - zouden hebben aangeraden Imperatief - - - raad aan - - - - - raadt aan - -