Tegenwoordig en verleden deelwoord - aanpuntend - aangepunt Presens - punt aan - punt aan - punt aan - punten aan - punten aan - punten aan Imperfect - puntte aan - puntte aan - puntte aan - puntten aan - puntten aan - puntten aan Toekomende tijd I - zal aanpunten - zult aanpunten - zal aanpunten - zullen aanpunten - zullen aanpunten - zullen aanpunten Conditionalis I - zou aanpunten - zou aanpunten - zou aanpunten - zouden aanpunten - zouden aanpunten - zouden aanpunten Perfectum - heb aangepunt - hebt aangepunt - heeft aangepunt - hebben aangepunt - hebben aangepunt - hebben aangepunt Voltooid verleden tijd - had aangepunt - had aangepunt - had aangepunt - hadden aangepunt - hadden aangepunt - hadden aangepunt Toekomende tijd II - zal aangepunt hebben - zult aangepunt hebben - zal aangepunt hebben - zullen aangepunt hebben - zullen aangepunt hebben - zullen aangepunt hebben Conditionalis II - zou hebben aangepunt - zou hebben aangepunt - zou hebben aangepunt - zouden hebben aangepunt - zouden hebben aangepunt - zouden hebben aangepunt Imperatief - - - punt aan - - - - - punt aan - -